background image
Dood van Maria.
2220.
Petrus had middelerwijl het H. Misoffer geëindigd; hij had
geconsacreerd, het lichaam des Heren genuttigd en het ook aan de
aanwezige apostelen en leerlingen uitgereikt.
De H. Maagd kon het altaar niet zien, doch zij had gedurende de
hele plechtigheid op haar legerstede diep godvruchtig overeind
gezeten.
Nadat Petrus gecommuniceerd en ook aan alle apostelen de H.
Communie uitgereikt had, begaf hij zich naar de H. Maagd om
haar de H. Teerspijs en ook het laatste H. Oliesel toe te dienen.
Alle apostelen begeleidden hem in plechtige rangschikking.
Taddeüs ging met een wierookvat wierokend voorop en werd
gevolgd door de H. Petrus, die vóór de borst het Allerheiligste
droeg in de kruisvormige bedieningvaas, waarvan ik reeds gewag
heb gemaakt (fasc. 34, nr. 2209). Op hem volgde Joannes; deze
droeg een schoteltje, waarop de kelk met het H. Bloed en enige
doosjes stonden.
De kelk was klein, dik en als gegoten; hij had een zo korte schacht
of greep, dat men hem slechts met een paar vingers kon grijpen;
hij had een deksel en overigens de vorm van de kelk van het
laatste avondmaal. In de bidplaats, naast de slaapcel der H.
Maagd, hadden de apostelen vóór het kruis een klein altaar
opgericht. De dienstmeid had er een tafel aangebracht, die zij met
een rood en een wit kleed overdekt hadden; er brandden lichten
op; ik geloof dat het kaarsen en lampen waren.
De H. Maagd lag op de rug, roerloos en bleek; zij hield haar
blikken onafgewend omhoog gericht, sprak met niemand en
scheen bestendig in geestverrukking te zijn; zij straalde van
verlangen; dit heimwee naar de hemel dat haar omhoogtrok, was
voor mij voelbaar. Ach! mijn hart wilde eveneens, met het hare,
hemelwaarts naar God.
Fascikel 35
88