background image
De H. Bartolomeüs.
2265.
Bartolomeüs, een Esseen, was een fraai en schrander man; hij had
een hoog voorhoofd, grote zwarte ogen, krulhaar en een kleine
gekrulde baard, die in het midden een weinig gespleten was; hij
was wit van kleur, was stevig gebouwd en was van alle apostelen
in zijn uitwendig de natuurlijkste, behendigste en tevens in zijn
manieren de verfijndste. Hij had iets soepels, voornaams, edels
en bevalligs in zijn omgang; hij was vlug, kwik, ging zeer recht en
was onder die minder verfijnde apostelen gelijk een jong edelman
met voorname opvoeding.
De overige apostelen, vooral Petrus en Andreas, hadden in het
begin in hun voorkomen een zekere verlegenheid en
onhandigheid.
De vader van Bartolomeüs heette Tolmaï en stamde af van de
koning Tomaï van Gessoer, wiens dochter met David getrouwd
was geweest. Hij woonde in de vlakte Gessoer en was een groot
landbouwer en veefokker. Het gewest van Gessoer was
ongezond. (Wellicht door de overvloedige mist die van de grote
Hermon nederdaalt).
Fascikel 35
192