background image
borststuk als een keurslijf had. Haar rok was van dezelfde stof als
haar jak en had dezelfde dwarse of horizontale plooien.
Boven dit alles droeg zij een bovenkleed met gouden bloemen,
dat alleen onder de borst toesloot. De mouwen waren aan de
schouders eveneens kroes (of vol plooien) en om de boven- en
onderarm met armringen of bonden, die met parelen bezet waren,
toegehaald of omvat.
Aan de ellebogen en aan het voorste van de mouwen bij de
handen hingen stroken neer van geelachtige kleur en als van
kantwerk. Het kleed had een grote sleep. Zij zag er uiterst stijf
uit in die kleding, bijna gelijk een pop (zie nota op overdreven
oosterse versiering in fasc. 15, nr. 541, voetnoot 259).
Magdalena is kort na de hemelvaart van Christus in de woestijn
gegaan naar het gewest, waar Joannes de Doper zich opgehouden
had, doch nog wat zuidelijker. In het begin was zij daar waar nog
enige hutten stonden, waarin zij af en toe wat voedsel ging
vragen. Zij was dan geheel in haar klederen gehuld, maar later
trok zij verder een wild rotsgewest in en leefde daar in een
Fascikel 36
311