Ik vond het vreemd dat ze zich niet naar alle zijden van de wereld
richtten.
Op andere, (hen) omringende (en in een kring geplaatste) twijgen
bevonden zich vele gestalten, eerbiedig en vol verering naar dit
midden gekeerd, en rondom in de kerk zag ik, in rangen en koren
geschaard, ontelbare heiligen in gebed naar die heilige moeder
gewend. De zoete innigheid, het unicum van schoonheid dezer
godsdienstplechtigheid is nergens bij te vergelijken, tenzij
wellicht hij een veld bedekt met de meest verscheiden bloemen:
door een zachte wind bewogen, op en neer deinend, zwaaien zij
hun kleuren en geuren, die zij met hun eigen leven en bestaan van
de stralende zon ontvingen, als een offer naar diezelfde zon terug.
Boven dit zinnebeeld van het feest der Onbevlekte Ontvangenis
verhief het lichtboompje zich nog hoger met een verlenging van
zijn stam (die eveneens zijn takken had) tot aan zijn top en ik zag
in deze tweede twijgenkroon hetzelfde feest gevierd, doch op een
verder tijdstip.
Hier knielden Maria en Jozef, en vóór hen, doch iets lager,
de heilige moeder Anna: zij aanbaden het Kindje Jezus dat met de
rijksappel of de wereldbol in de hand en met een oneindige glans
omgeven in de top gezeten was. Rondom deze kerngroep bogen
zich in een eerste en naaste kring aanbiddend neer de koren van
de H. Driekoningen, van de herders, de Apostelen en leerlingen
en achter hen in een wijdere kring andere en latere heiligen.
Nog hoger zag ik in het hoogste licht minder bepaalde, vaag
afgelijnde vormen en gestalten van krachten en waardigheden en
heerschappijen en van nog hoger drongen de stralen als van een
halve zon naar binnen gelijk door de open koepel van een dom.
Dit tweede beeld scheen te wijzen op de nabijheid van het
Kerstfeest dat kort op het feest van de Onbevlekte Ontvangenis
volgt.
Fascikel 2
154
|