background image
In verschillende tijdperken hadden zij op verschillende wijzen
kinderen, ja ook volwassen mensen geslachtofferd85.
85 Men zou licht over deze regels onbedacht heen lezen.
De Zwitserse kapelaan Fahsel heeft over Katarina’s visioenen die over de
geschiedenis der H. Driekoningen handelen, een geheel boek geschreven.
Over de woorden die wij hier willen commentariëren, geeft hij uitvoerige
beschouwingen ten beste. Wij nemen er enige van over.
In deze verschijning stelt de Maagd natuurlijkerwijze de H. Maagd voor.
-
De in evenwicht hangende balans verzinnebeeldt haar gerechtigheid en
heiligheid, ja ook haar Onbevlekte Ontvangenis, die haar, na Jezus, tot
het evenwichtigste schepsel maakte dat ooit bestaan heeft.
Dit evenwicht wijst ook op de vriendschap en vrede tussen God en de
mens door de verzoening die Christus zou bewerken.
-
De tarwe-aar en de druif verzinnebeelden Jezus’ vlees en bloed, die als
losprijs voor onze Verlossing op de weegschaal van het kruis gelegd en
geofferd zouden worden.
-
De voedingsmiddelen van brood en wijn, die het leven onderhouden en
die ook offermaterie zijn, zelfs in de heidense godsdiensten, en die dus
voorafbeeldingen waren van de Verlosser, vonden hun bovennatuurlijke
vervulling en eindbestemming in Christus, in hun verandering in zijn
vlees en bloed tot geestelijke spijs om onze zielen het eeuwig leven mee
te delen.
Dankzij een bovennatuurlijke verlichting zullen die elementen de
koningen op de nabijheid van de Verlosser van de wereld gewezen
hebben.
-
Ook herinnert de aar aan het tarwegraantje dat in de aarde moet en de
druif aan de wijnrank die geperst moet worden.
-
De scepter in de andere hand wijst erop dat de Onbevlekte Maagd en
Moeder koningin zal zijn in het naderende godsrijk, de moeder ook van
alle gelovigen (naar Fahsel in ‘Die heiligen drei Könige’, blz. 83-86).
Het oorspronkelijke van de afbeelding hierboven staat half zo groot in de
eerste uitgave van Het Leven der H. Maagd.
Het is een tekening van de Duitse kunstenaar Edouard Steinle, een vriend
van de schrijver Brentano.
Fascikel 2
159