background image
rotswanden aangebouwd). De woningen (ook de straten ervoor)
liggen alzo op terrassen boven elkaar (steeds hoger)140.
Hier wonen deels priesters, deels ook de geringer
tempeldienaren141, die het nederige werk verrichten, zoals
groeven en putten ruimen142, waarin alle vuiligheid van het
geslachtofferde vee terechtkomt.
Aan de andere zijde (zij meent ten noorden) valt de Tempelberg
zeer steil af143, en is de vallei aldaar donker. Boven om de
Tempelberg (of -plein) is ook nog een groene rand van tuintjes die
aan de priesters toebehoren. Zelfs in Jezus’ tijd werd nog steeds
op sommige plaatsen van de tempel gebouwd. Dit lag nooit stil.
In de Tempelberg zelf was veel erts, dat zij tijdens de bouw
140 Bedoeld is de zuidkant, waar de Tempelberg overgaat in OFEL.
Deze heuvel daalt met terrassen af naar de zuid- en westkant.
Tegen de verticale wanden zijn huizen aangebouwd en vóór die huizen loopt
nog een smal straatje. Zo zijn de huizen opgestapeld langs de
heuvelhelling, zoals nu nog de huizen in het dorp Silwan aan de overkant
van de Kedronvallei.
In het noordgedeelte naast de Tempelberg is de heuvel effen; zijn niveau is
daar 720 m. Hij daalt met terrassen af naar de zuidpunt, waar zijn niveau tot
650 m gedaald is. De huizen liggen erop tentoon gespreid.
141 Daar wonen priesters en onderhorige dienaren. –
Dit wordt bevestigd door het schriftboek Nehemias, 3, 17-31.
In vers 26 worden die dienaren Natineeën genoemd.
142 Putten ruimen. – In de schoot van de rots es-Sakrah is een ruime grot
zonder afloop die niet anders gereinigd kon worden dan door ruiming.
Menig geleerde is van mening dat het bloed der offerdieren, het pleng- en
spoelwater erin vloeide.
143 Aan de noordkant is de Tempelberg steil. – Vóór de uitbreiding van het
plein grensde hij ten noorden van de Gulden Poort aan een ravijn.
De rots Baris eindigde naar die kant met een verticale val van 6 m.
Bij de noordwesthoek van het toenmalig plein zitten thans de grondmuren 22
m diep in de grond. Dus voor de ophoging der vallei was de steilte daar
groot.
Fascikel 2
247