uitgraafden en boven verwerkten144. Ook waren er onder de
tempel vele smeltplaatsen en gewelven.
Ik voor mij heb in de tempel nooit een geschikte plaats kunnen
vinden om goed te bidden. Alles was er kolossaal dik, sterk en
hoog. De vele binnenhoven zijn wel ruim, maar toch ook weer
eng en duister, daar ze in beslag genomen zijn door allerlei
toerustingen en gestoelten (banken en verhogen), en als dat alles
met volk gevuld is, wekt het in mij een zekere huivering en ik
voel mij echt beklemd tussen die dikke, hoge muren en zuilen145.
Ook het onophoudelijk slachten en het vele bloed maakt een
akelige indruk op mij, laat het dan ook waar zijn dat de orde en
zindelijkheid waarmee dat werk verricht wordt, alle beschrijving
te boven gaat.
Ik geloof dat ik sedert lang alle gebouwen, wegen, trappen en
gangen niet zo duidelijk gezien heb als vandaag; het is echter te
veel om alles nauwkeurig te kunnen beschrijven.
144 Ertsmijn. – De steengroeven in of onder de heuvel Bezeta verlengen zich
met gangen (800 m ver) tot diep in de Tempelberg (D.B. Carr., k. 320).
Die gangen zijn geen eigenlijke steengroeven, het zijn dus die mijnen waar
men speciale aarde uit graafde. Dit is misschien het begin geweest van de
vele gangen, soms vrij breed, en zalen of gewelven die in de Tempelberg
zijn.
Zie wat daarover reeds gezegd is in fasc. 1, nr. 28, voetnoot 57.
145 Gehinderd door de geweldige zuilen, enz. – Een toerist beschrijft
dezelfde indruk die hij in Egypte onderging bij het bezichtigen van een oude
tempel te Karnak:
“Op een oppervlak van 103 m bij 52 m staan 134 kolommen, die door hun
groot getal de ruimte dooddrukken ...
De sfeer is zo beklemmend dat je lichter ademt, als een dwarsgang even
uitzicht biedt op de wereld …
Voorbij die uitgang wordt je opnieuw bevangen door een gevoel van
ontzaglijke eenzaamheid.”
Fascikel 2
248
|