metalen bekken, dat vol water was en van hengsels voorzien was.
Hieraan wasten allen hun aangezicht en handen.
Na het lastdier van Joakim ontladen te hebben, bracht een
dienstknecht het op stal. Joakim, die zich als offeraar had
aangemeld, volgde de tempeldienaars naar het nabijgelegen hof,
waar zij zijn offervee bezichtigden149.
Joakim en Anna begaven zich vervolgens met de kleine Maria
naar een hogerop gelegen priesterwoning (13). Ook nu weer
snelde Maria, als door haar inwendige geest gedreven en
gedragen, de trappen op met vaste stap en wonderbare moed (zie
nr. 65, voetnoot 147).
Twee priesters in dit huis, een hoogbejaard en een jonger man,
heetten hen vriendelijk welkom; zij hadden allebei het examen
van Maria te Nazareth bijgewoond en wachtten hier nu op hun
komst.
Nadat zij over de reis en de aanstaande plechtigheid der opdracht
enige woorden gewisseld hadden, lieten zij één van de
tempelvrouwen ontbieden; het was een bejaarde weduwe, aan
wier zorgen het kind zou worden toevertrouwd. Zij woonde met
andere dergelijke vrouwen in de nabijheid van de tempel150 waar
zij allerlei vrouwenarbeid verrichtten en zich aan de opvoeding
van de tempelmaagden wijdden. Hun verblijf lag iets verder van
de tempel af, dan de onmiddellijk ertegen aangebouwde zijzalen;
hierin waren ook de bidcellen van de vrouwen en van de
tempelmeisjes ingericht. Uit deze cellen konden zij, zonder zelf
gezien te worden, in het heiligdom neerzien.
149 Een offerdier mocht geen enkel gebrek hebben. De wetleraren hadden
een lijst opgemaakt van 23 gebreken, die, ieder op zichzelf, een offerdier
ongeschikt maakten voor het offer. De afgekeurde dieren behoorden even
goed als de goedgekeurde aan de Heer. Daarom worden Joakims
afgekeurde dieren spoedig naar de veemarkt geleid om ze, ten bate van de
tempel of de armen, te gelde te maken.
150 Het verblijf van de vrouwen is aan de noordkant van de eigenlijke tempel,
terwijl de bidcellen aan drie kanten tegen de tempel aangebouwd zijn.
Fascikel 2
252
|