background image
De aankomende tempelvrouw was zo geheel in haar klederen
gehuld, dat men ternauwernood iets van haar aangezicht zag151.
De priesters en de ouders stelden haar de kleine Maria voor als
haar toekomstige leerlinge en pleegkind. Zij was statig
vriendelijk en het kind legde aan zijn kant op bescheiden wijze
ernst, ootmoed en eerbied aan de dag; zij maakten de matrone (=
deftige, enigszins bejaarde gehuwde vrouw of weduwe; een eerwaardige
getrouwde of getrouwd geweest zijnde vrouw, van rijpe leeftijd) bekend
met de persoon van Maria en bespraken nog het een en ander met
haar betreffende de opdracht van het kind.
De matrona daalde met hen af naar de feestherberg en nam daar
een pak goed in ontvangst van de uitzet van het kind. Hiermee
keerde zij dan terug om alles in het voor Maria bestemde verblijf
in gereedheid te brengen.
66.
De vrienden die de stoet uit Zakarias’ vaderlijk huis hadden
vergezeld, keerden naar dit huis terug. Slechts de verwanten, die
met Anna, Joakim en Maria naar Jeruzalem meegekomen waren,
bleven in de door Zakarias gehuurde herberg. De vrouwen troffen
nu maatregelen en brachten alles in gereedheid voor een grote
feestmaaltijd op de volgende dag.
151 Ternauwernood zag men iets van haar aangezicht. – Dit gebruik van
vrouwen om zich geheel in te sluieren is tot heden bij de mohammedaanse
vrouwen blijven bestaan. Het werd door de koran geratificeerd of
verplichtend gemaakt. Op straat en in het openbaar dragen zij voor hun
aangezicht een sluier die slechts de ogenstreek zichtbaar laat. Soms een
lap met twee kijkgaten.
“In Perzië slaan de voorname en eerbare vrouwen die de straat op moeten,
4 dikke sluiers om en wikkelen zich bovendien ook soms in een zeer lang
laken of lichte wollen stof (wikkeldoek) vanaf hun muts tot aan de hielen.
Dan kunnen ze maar met kleine stappen vooruit. Met daaronder een wijd
kleed gelijken zij aan wandelende tonnen’, zegt een auteur.
“Ongesluierd komen slechts lichtekooien op straat.”
(cfr. Géogr. univ., VI, 130; De Géramb, I, 54, 74; Dapper, Perzië, 106;
Leroux 35; 50; enz.)
Fascikel 2
253