background image
(Verhaald op 7 november 1821)
Op 7 november verhaalde de zienster:  
Ik heb heden de gehele dag doorgebracht in de beschouwing van
de toebereidselen tot Joakims offer en tot Maria’s opdracht in de
tempel. Joakim en enige andere mannen begaven zich met het
offervee reeds vroeg naar de tempel. Eer zij binnentraden werden
de dieren nogmaals door priesters bezichtigd. Nog enkele
daarvan werden afgekeurd en onmiddellijk naar de veemarkt in de
stad gedreven. Het goedgekeurde en aangenomen vee dreef men
in de slachtplaats en ik zag daar vele handelingen geschieden, die
ik niet meer in hun juiste volgorde kan verhalen152.
152 “Ik zag vele handelingen”, zegt K. – Zij beschrijft er enige, die zij
nauwkeurig gezien heeft en weergeeft.
Een bijbelgeleerde beschrijft als volgt een offerande aan het altaar:
“Tot de slachtinstallatie aan de noordkant van het brandoffer altaar
behoorden kolommen die boven van ringen voorzien waren om de dieren
eraan vast te binden; tafels, schalen, waterbekkens, bloedkommen en
vleesschotels. De offeraar bracht zelf zijn offergave aan.
Naar het westen gekeerd legde hij zijn handen op de kop van het offerdier,
om het zodoende figuurlijk met zijn zonden die hij verafschuwde, te beladen.
Het bloed werd door de priesters in zilveren schalen opgevangen. Bij alles
werd een grote netheid in acht genomen.
Het bloed was het voornaamste bestanddeel van het offer, daar het als de
zetel van het leven beschouwd werd, dat geofferd moest worden. Met het
bloed werden sommige rituele handelingen verricht op en aan het altaar.
Het overschot werd uitgegoten in een riool aan de zuidvoet van het altaar;
het vloeide van daar in een ondergronds kanaal naar de Kedronvallei, of in
een put, waaruit het door tempeldienaren weggeruimd werd.
Na de rituele handelingen werd het dier gevild, in stukken gehouwen,
gescheiden en verdeeld.
-
Een deel, behalve bij de brandoffers, werd gegeten,
-
een deel geofferd.
Al die delen werden met een zekere plechtigheid door de priesters naar de
hun bestemde plaats gebracht, naar gelang ze genut of op het altaar door
verbranding geofferd moesten worden. Het eetbare deel werd genuttigd
door de offeraar en door de priesters of levieten.”
Fascikel 2
254