De priester knipte nu enige haarlokjes af159, die in een vuurpot
verbrand werden. De ouders spraken ook een formule uit,
waardoor zij hun kind opofferden en aan God toewijdden en hun
woorden werden door de beide levieten opgeschreven.
Inmiddels zongen
-
de meisjes de 44e psalm: eructavit cor meum verbum bonum,
en
Psalmen 44
Gebed van het verdrukte volk
1. Voor de koorleider. Van de Korachieten. Een leerdicht.
2. O God, met eigen oren hebben wij het gehoord, onze vaderen verhaalden het ons: het werk
dat Gij gewrocht hebt in hun dagen, in de dagen van ouds.
3. Met uw hand hebt Gij volken verdreven, en hèn geplant, natiën geteisterd, en hèn
uitgebreid.
4. Want niet met hun zwaard hebben zij het land verworven, niet hun arm heeft hen gered,
maar uw rechterhand en uw arm en het licht van uw aanschijn, omdat Gij in hen een
welbehagen hadt.
5. Gij toch zijt mijn Koning, o God; gebied de verlossing van Jakob.
6. Met U stoten wij onze tegenstanders neer, in uw naam vertreden wij wie tegen ons opstaan.
7. Want niet op mijn boog vertrouw ik, en mijn zwaard verlost mij niet;
8. maar Gij hebt ons verlost van onze tegenstanders en onze haters beschaamd gemaakt.
9. In God roemen wij de ganse dag, uw naam zullen wij loven voor altoos. sela
10. Nochtans hebt Gij ons verstoten en te schande gemaakt, en zijt met onze heerscharen niet
uitgetrokken;
11. voor de tegenstander hebt Gij ons laten wijken, en onze haters hebben naar hartelust
geplunderd.
12. Gij hebt ons overgeleverd als slachtvee, ons onder de volken verstrooid;
13. Gij hebt uw volk verkocht voor een spotprijs, en zijt niet rijk geworden door hun koopsom;
14. Gij hebt ons gesteld tot smaad voor onze naburen, tot spot en hoon voor wie ons omringen;
15. Gij hebt ons tot een spreekwoord onder de volken gesteld, Gij doet de natiën over ons het
hoofd schudden.
16. De ganse dag staat mijn schande mij voor ogen, en bedekt schaamte mijn aangezicht,
17. om de taal van wie hoont en lastert, om de blik van vijand en wraakgierige.
18. Dit alles is ons overkomen, maar wij vergaten U niet, noch verloochenden wij uw verbond;
19. ons hart werd niet afvallig, noch weken onze voetstappen van uw pad,
20. zodat Gij ons in een oord van jakhalzen moest verbrijzelen, en ons overdekken met diepe
duisternis.
21. Indien wij de naam van onze God hadden vergeten, en onze handen uitgestrekt naar een
vreemde god,
22. zou God dat niet uitvorsen? Hij toch kent de geheimen des harten.
159 Het knippen van het haar was een ceremonie bij de aanvang van een
nazireaat (het nazireaat bestaat in het doen en naleven van beloften;
het vindt zijn oorsprong in de Wet). Daarna mocht geen scheermes het nog
raken tot de tijd van de belofte verstreken was. De tempelmeisjes waren
een soort van Nazireeën.
Fascikel 3
265
|