die de voorplaats van het heiligdom of tempel van het Heilige
scheidt. In het midden van deze scheidsmuur plaatsten zij het
kind Maria in een soort nis, zodat zij in de tempel neer kon zien,
waar vele mannen, die mij ook aan de tempeldienst toegewijd
schenen, gerangschikt stonden160. Er stonden twee priesters aan
Maria’s zijden en meer andere op lagere trappen tot beneden; uit
rollen lazen zij met luide stem gebeden. Aan de overzijde van de
scheidsmuur stond een oude priester bij een reukaltaar; hij stond
op zulk een hoogte, dat men hem half kon zien. Ik zag die
hogepriester een reukoffer opdragen en de wolken ervan zich tot
rond de kleine Maria uitbreiden.
69.
Gedurende deze handeling zag ik rondom de kleine heilige maagd
een zinnebeeldig tafereel verschijnen (mij getoond om haar
grootheid te doen uitkomen). Dit tafereel ontwikkelde zich en
vervulde tenslotte de gehele tempel, zodat hij er door verdween.
Ik zag onder het hart van Maria een glorie of lichtruimte en ik
begreep dat deze de belofte, de allerheiligste zegen van God in
zich bevatte (zie fasc.1, nr. 25, voetnoot 53).
Ik zag die glorie verschijnen als omgeven door de Ark van Noë,
zodat alleen het hoofd van de H. Maagd boven die Ark uitstak.
Hierop zag ik deze Ark, die de lichtruimte omgaf, de vorm van de
Verbondsark aannemen en deze op haar beurt door een
verschijning van de tempel omsloten worden. Nu zag ik die
gedaanten verdwijnen en verder uit Maria’s glorie of die
lichtruimte als de kelk van het laatste avondmaal te voorschijn
komen om zich vóór de borst van Maria te plaatsen; en boven
deze kelk, juist vóór haar mond, zag ik een brood (of hostie)
verschijnen, die met een kruis getekend was. Aan beide zijden
160 Deze handeling moeten wij zonder twijfel als reëel beschouwen, maar
aanstonds zullen wij een zinnebeeldig visioen er zich zien mee vermengen.
In dit visioen wordt aan de zienster en door haar aan ons Maria’s grootheid
getoond. Wij kunnen in liefde ervan genieten. Alles geschiedde zo plechtig
en prachtig, zegt K., ten gevolge van een goddelijke openbaring.
Fascikel 3
267
|