onwaardige dienstmeisje van de Moeder van mijn God te zullen
zijn.
Ook deed ik, indien het hem aangenaam was, de belofte van
maagdelijkheid en zelfs van armoede, zodat ik niets in eigendom
zou bezitten. Maar, indien God het anders wilde, mocht ZIJN en
niet mijn wil geschieden. Ik verliet mij op Hem, overtuigd dat Hij
alles vermocht en slechts zou laten gebeuren wat mij voordelig
was.
Toen de tijd aangebroken was om naar de tempel te gaan, nam ik,
om mijn ouders te gehoorzamen, plaats onder de maagden....
Reeds was ik ver gevorderd in liefde tot God en van dag tot dag
vermeerderden nog in mij het goddelijk liefdevuur en de heilige
begeerten.” (Openb. I, 10).
Openbaring van Maria aan de benediktines Elisabeth
von Schönau.
“Zodra mijn ouders mij in de tempel achtergelaten hadden”,
openbaarde Maria aan de benediktines Elisabeth von Schönau,
“besloot ik slechts nog God tot vader te hebben, en ik was op niets
anders meer bedacht dan om Hem in gedachten, woorden en
werken te behagen. Steeds stonden Gods geboden, in de eerste
plaats het gebod der liefde tot God mij voor ogen. Te
middernacht stond ik op om (vanuit mijn cel) vóór de
Verbondsark te bidden om de genade te bekomen Gods Wet
volmaakt te kunnen onderhouden en om de gunst te verkrijgen de
dienstmeid van de Moeder des Verlossers te mogen worden en
haar te aanschouwen.”
Openbaring van een engel aan de H. Brigitta.
Nog zei een engel tot Brigitta:
“Het is niet in woorden weer te geven hoe ootmoedig die
Fascikel 3
285
|