Dikwerf (= vaak, dikwijls) zag ik de jeugdige Jozef, terwijl zij bij
het licht van een lamp in hun rotskluizen uit een aan de muur
hangende rol gebeden lazen, tot hen gevlucht komen om de
plagerijen van zijn broeders te ontgaan; hij sloot zich bij hen aan
in hun gebed. Ook zag ik hem soms gaan schuilen in het
grottenkomplex, waarvan ene later de geboortegrot van onze Heer
zou worden. Hij bad daar in volkomen eenzaamheid of maakte
tot afwisseling allerlei kleine houten voorwerpen, want in de buurt
van de woonplaats der Essenervrouwen had een oude timmerman
zijn werkplaats.
Jozef hield zich veel bij hem op, stond hem terzijde bij zijn werk
dat hij hem afkeek, en leerde zodoende geleidelijk het
timmermansambacht; hierbij bewees hem de meetkunde, waarin
hij thuis van zijn leermeester onderricht had ontvangen, de beste
diensten.
76.
De vijandigheid van Jozefs broers ging eindelijk zo ver, dat het
hem onmogelijk werd nog langer in de ouderlijke woning te
blijven. Ik zag dat een vriend van hem uit Bethlehem, dat door
2) een ander complex meer oostelijk aan de tegenovergestelde kant van de
heuvel, in wiens westkant de geboortegrot van Christus is.
De Essenervrouwen hadden daar een onderkomen gevonden.
Mislin zegt erover: “In de omgeving van de geboortegrot zijn nog veel andere
grotten die men aantreft, als men een wandeling doet om de rotsheuvel
heen, waarop zich de geboortebasiliek verheft. Vijf minuten voorbij de
geboortegrot heb ik die spelonken aangetroffen, die thans een verblijf
verstrekken aan de bewakers van de velden en een stal aan de kudden; in
de winter is het daar warm en droog.” (III, 76, 80).
Dezelfde zegt nog: “Voorbij de geboortegrot ten oosten zijn er steile
rotshoogten, omgeven door diepe valleien. Jozef en Maria zouden daar te
ver van Bethlehem geweest zijn.” (III, 80).
Ook De Géramb vermeldt ze (I, 172; III toevoegsel, 15).
Zeker zijn bedoeld de grotten of rotskamers der Essenervrouwen.
Aan de oostkant is de heuvelhelling zeer steil.
Fascikel 3
294
|