Ik zag nu Zakarias met andere priesters uit dit gewest op een klein
landgoed, dat hij dicht bij Joetta bezat, tezamen komen (zie nr.
91). Er was daar een tuin met meerdere prieeltjes en een huisje.
Zakarias bad hier met de bijeengekomen priesters en richtte het
woord tot de vergadering. Het was een onderricht in
voorbereiding op hun aanstaande tempeldienst; ik hoorde hem
ook over zijn droefgeestigheid spreken en hun zijn voorgevoel te
kennen geven dat hem daar iets boven het hoofd hing.
Ik zag hem daarna met zijn collega’s naar Jeruzalem reizen, waar
hij na zijn aankomst nog 4 dagen wachten moest, eer de beurt om
te offeren aan hem was. Hij besteedde die tijd aan het gebed,
vooraan in de tempel. Toen zijn beurt nu gekomen was om het
reukoffer aan te steken, zag ik hem het Heilige binnengaan,
waarin het gouden reukaltaar vóór de ingang van het
Allerheiligste stond. Het dak (luik in het platdak) werd boven het
altaar geopend, opdat men de blote hemel zou kunnen zien. Van
buiten uit was de offerende priester niet zichtbaar, maar wel kon
men de opstijgende rook ontwaren. Toen Zakarias was
binnengegaan, richtte een andere priester enige woorden tot hem
en verwijderde zich176.
Zakarias was nu alleen en ik zag hem door een voorhangsel in een
donkere plaats gaan. Hij kwam vandaar met iets terug, legde dit
op het altaar en ontstak nu het wierookoffer.
Nu zag ik rechts van het altaar een schitterend licht tot hem
neerdalen en een lichtende gestalte daarin tot hem naderen;
en ik zag hem verbijsterd, en als in geestverrukking, verstard
naar de rechterzijde van het altaar toe neerzinken.
De engel richtte hem weer op, sprak lang tegen hem en ook
Zakarias zag ik hem antwoord geven.
176 Die priester zegde waarschijnlijk: “Brand de wierook”
(cfr. Misjna, trakt. Tamid. 6, 55, 3).
Fascikel 3
303
|