Boven Zakarias zag ik de hemel open en twee engelen als op
een ladder tot hem op- en neerstijgen. Zijn gordel was
losgemaakt en zijn kleed geopend en het scheen mij dat één
van de twee engelen iets uit hem wegnam en dat de andere
hem een klein, lichtend voorwerp (in verband met de zegen,
nr. 25) in de zijde schoof. Dit was dezelfde handeling als bij
Joakim, toen deze, ter ontvangenis van de H. Maagd, de zegen
door de engel ontving.
De priesters plachten na het ontsteken van het reukoffer
onverwijld het Heilige te verlaten. Toen nu Zakarias zo lang op
zich liet wachten, maakte het volk dat daar buiten stond te bidden,
zich zeer ongerust (Lk. 1, 21). Zakarias had de spraak verloren en
ik zag dat hij, alvorens naar buiten te komen, iets op een tafeltje
schreef. Toen hij tenslotte uit de tempel in het voorhof trad,
verdrong zich een grote menigte om hem, met de vraag om welke
reden hij zolang was binnengebleven, doch hij kon niet spreken;
hij wees met de hand op zijn mond en op het beschreven tafeltje.
Dit stuurde hij nu aanstonds naar Elisabet te Joetta, om haar in
kennis te stellen van zijn stomheid en van de belofte die God hem
in zijn barmhartigheid zojuist had gedaan; hijzelf zou
onmiddellijk na zijn tempeldienst huiswaarts keren.
Doch ook Elisabet had een openbaring ontvangen, waarvan ik mij
evenwel geen bijzonderheden meer herinner.
***
Nota van Brentano. –
Wegens haar ziekte kon de zienster slechts deze beknopte
mededelingen doen over de boodschap aan Zakarias en de geboorte van
Joannes. Wij nodigen de lezer uit om zelf deze leemte aan te vullen
door het lezen van het evangelieverhaal van deze verschijning, van het
gesprek van de engel met Zakarias, tot en met de woorden van Elisabet.
Brentano plaatst daarom hier dat evangelie, Lk.1, 5‐25. Wij echter
verzoeken de lezer dit verhaal te lezen in het evangelie of in een missaal
op 23 juni, daags vóór het feest van Joannes’ geboorte.
Fascikel 3
304
|