58. En haar buren en nabestaanden hoorden, dat de Here zijn barmhartigheid aan haar had
grootgemaakt, en zij verheugden zich met haar.
59. En het geschiedde, toen de achtste dag was aangebroken, dat zij kwamen om het kind te
besnijden, en zij wilden het naar de naam van zijn vader Zacharias noemen.
60. Doch zijn moeder antwoordde en zeide: Neen, hij moet Johannes genoemd worden.
61. En zij zeiden tot haar: Er is toch niemand in uw familie, die die naam draagt.
62. En zij beduidden zijn vader, dat hij beslissen zou, hoe hij het kind genoemd wilde hebben.
63. En hij vroeg om een schrijftafeltje en schreef deze woorden: Johannes is zijn naam. En zij
verwonderden zich allen.
64. En terstond werd zijn mond geopend en zijn tong (losgemaakt), en hij sprak, God lovende.
65. En over allen, die in hun nabijheid woonden, kwam vrees, en in het gehele bergland van
Judea werden al deze dingen besproken.
66. En allen die het hoorden, namen het ter harte en zeiden: Wat zal er van dit kind worden?
Want de hand des Heren was met hem.
67. En zijn vader Zacharias werd vervuld met de heilige Geest en profeteerde, zeggende:
68. Geloofd zij de Here, de God van Israël, want Hij heeft omgezien naar zijn volk en heeft het
verlossing gebracht,
69. en heeft ons een hoorn des heils opgericht, in het huis van David, zijn knecht,
70. – gelijk Hij gesproken heeft door de mond zijner heilige profeten van oudsher –
71. om ons te redden van onze vijanden en uit de hand van allen, die ons haten,
72. om barmhartigheid te betonen aan onze vaderen en zijn heilig verbond te gedenken,
73. de eed, die Hij zwoer aan Abraham, onze vader,
74. dat Hij ons zou geven, zonder vreze, uit de hand der vijanden verlost,
75. Hem te dienen in heiligheid en gerechtigheid voor zijn aangezicht, al onze dagen.
76. En gij, kind, zult een profeet des Allerhoogsten heten; want gij zult uitgaan voor het
aangezicht des Heren, om zijn wegen te bereiden,
77. om aan zijn volk te geven kennis van heil in de vergeving hunner zonden,
78. door de innerlijke barmhartigheid van onze God, waarmede de Opgang uit de hoogte naar
ons zal omzien,
79. om hen te beschijnen, die gezeten zijn in duisternis en schaduw des doods, om onze voeten
te richten op de weg des vredes.
80. Het kind nu groeide op en werd gesterkt door de Geest. En hij vertoefde in de woestijnen
tot op de dag, dat hij zich aan Israël vertoonde.
Uit: NBG-vertaling 1951
***
Fascikel 3
307
|