De kamer der H. Maagd lag in het achterste gedeelte van het huis
in de nabijheid van de haard of vuurplaats. Hier bevond deze zich
niet, zoals in het huis van Anna, in het midden, maar meer
zijwaarts in het huis. De ingang was op zij van de keukenplaats.
Men besteeg drie trappen die meer schuin dan loodrecht
neervielen, om in die kamer te komen, want de rotsbodem van het
achterdeel van het huis lag op een hoger niveau. De kamer van de
H. Maagd had tegenover die deur een halfronde vorm. Dit rond
gedeelte van de kamer was tot een apart slaapcelletje door een
meer dan mansmaat hoge scherm van vlechtwerk gescheiden van
de rest. In dat afgeschoten hoekje bevond zich de opgerolde
legerstede van de H. Maagd.
De wanden van de kamer waren overal tot op een zekere hoogte
bekleed met een zeker vlecht- of inlegwerk van staven of latten,
dat een weinig steviger was dan de lichte verplaatsbare
vlechtwerkwanden. Door middel van veelkleurig hout was er een
kleine, geruite figuur ingewerkt. De zoldering van de kamer was
door enige tezamen lopende (kruiswijs of evenwijdig lopende?)
balken gevormd en de tussenruimten hiervan waren dichtgemaakt
door vlechtwerk dat versierd was met figuren van sterren.
Ik werd door de lichtende jongeling, mijn gids, die mij overal
heenleidt en vergezelt, in deze kamer gebracht, en wat ik daar zag,
zal ik verhalen, zo goed als een ellendige zondaresse gelijk ik, dit
vermag.
Fascikel 3
344
|