background image
Dotan bereikten. Dotan ligt op een hoogte194 en daar namen zij
hun intrek bij een vriend van Jozefs vader, een welgesteld man,
die van Bethlehem afkomstig was. Zijn vader werd door Jozefs
vader ‘broeder’ genoemd, zonder dat hij eigenlijk zijn broeder
was, doch hij stamde uit het geslacht van David door een man,
die, naar ik meen, ook een koning was en Ela … of Eldoa … of
Eldad heette; ik kan de juiste vorm van de naam niet met
zekerheid geven195. In die stad werd veel handel gedreven.
194 Dotan. – Later zullen wij er meer over zeggen; het ligt 4 uren ten noorden
van Sikem en 7 uren ten zuiden van Nazareth.
De grote vlakte Esdrelon heeft als verlenging een veel kleiner vlakte, de
vlakte van Dotan genaamd, nu: Sahel el-Arrabeh; beide zijn door een
bergengte bij Djenin (Engannim) verbonden.
Een gebergte-uitloper of tak dringt een eind ver in die kleiner vlakte en op
het uiteinde ervan ligt Dotan, met een niveau van 350 m tegenover 250 m in
de vlakte.
195 Nota van Brentano, weer even ingekort.
Verder, (in fasc. 19, nrs. 813-815) verhaalt K. zeer schoon hoe Jezus in zijn
openbaar leven in dit zelfde huis zijn intrek nam en de heer des huizes van
een zware ziekte genas. Deze huisheer zal Jezus dan herinneren aan het
tegenwoordige oponthoud hier van Jozef en Maria.
De afstammeling van David, door K. Ela, Eldoa, Eldad genoemd, zal wel
Eliada zijn uit I Par. 3, 8.
In II Sam. 5, 16 en I Par. 14, 7 luidt de naam Elioda.
Men herinnere zich dat de hebreeuwse namen, zowel van mannen als
plaatsen, vaak verschillende schrijfwijzen hadden (dikwijls ten gevolge van
een letterverplaatsing) of dat personen verschillende namen droegen,
waarvan de betekenis dezelfde was, b.v. Joakim, Heliakim.
Voor Elioda vindt men ook Eliada, Baal-iada, El-idaa.
Hij was één van Davids jongste zonen en dus bestond er voor die twee
mannen reden om mekaar broer te noemen in de ruime zin, volgens
Semitische opvatting.
Hij was ook koning geweest, zegt K., maar dan in de zin van
plaatsvervanger van de koning, van hofbeambte of voogd over een
landstreek, zoals de regulus (= hoofdman, hofbeambte) in Joa. 4, 46.
Fascikel 3
361