Deze betekenis is uiterst treffend, aangezien de vrucht van Maria’s schoot,
de Cyprustros die zij op haar hart draagt, de Heiland van de wereld is, in
haar mens geworden om de mensen met God te verzoenen.
Onder deze mensen is ook Maria een verloste, en wel verloste op een nog
veel wonderbaarder wijze. Aan haar kind heeft zij te danken haar
uitzonderlijke begenadiging, haar transcendent goed-staan met God, haar
verzoend-zijn met Hem, veel volmaakter dan de overige mensen.
Met welk een vreugde draagt zij de Cyprustros onder en op haar hart.
Geen wonder dat zij haar weg aflegt met haast, ‘cum festinatione’ (Lk. 1, 39);
Geen wonder dat de reis, gelijk de zienster doet opmerken (nr. 89, midden),
tamelijk vlug verloopt.
Fascikel 3
366
|