background image
Aankomst van Maria bij Elisabet en Zakarias. –
Het Magnificat.
 
Inleidende bemerking van Brentano.  
Een deel van de volgende beschouwingen deelde de zieneres mee 
omstreeks het feest van Maria‐visitatie in juli 1820; het overige had zij 
gezien gedurende Jezus’ gesprekken met een oude Esseen uit 
Nazareth199.  Deze heette Eliud en had lange ontmoetingen met 
Jezus in de dagen vóór Jezus Galilea verliet om het doopsel van 
Joannes in de Jordaan te gaan ontvangen.  De zienster hoorde Eliud 
veel aan Jezus vertellen uit het leven van Zijn ouders en over Jezus’ 
eigen kinderjaren, want daar hij met de H. Familie goed bekend was, 
had hij veel bijzonderheden erover vernomen (zie fasc. 9, nrs. 233, 
enz.).   
De lezer moge hier ook vernemen dat Katarina gewoonlijk de 
gebeurtenissen die verteld werden, ook in beeld zag.  
91.
Het huis van Zakarias lag op een afzonderlijke heuvel. Andere
huizen lagen er groepsgewijze omheen verspreid. Niet ver van
daar daalde een nogal waterrijke beek van de berg af. Het scheen
mij de tijd te zijn dat Zakarias huiswaarts keerde van Jeruzalem,
waar hij het paasfeest bijgewoond had.
Ik zag Elisabet, door een vurig verlangen gedreven, uit haar huis
een goed eind ver de weg naar Jeruzalem opgaan en hoe, tamelijk
ver van huis, Zakarias haar ontmoette. Gezien haar gezegende en
gevorderde toestand, verschoot hij ervan haar alleen zo ver op de
weg aan te treffen. Zij bekende hem de bewogenheid, het
199 In de inleidende bemerking van Brentano wordt gewag gemaakt van een
bejaarde Esseen uit Nazareth, met name Eliud, die met de H. Familie goed
bekend was. In fasc. 9, nr. 227 vernemen wij van K. dat die Eliud een neef
was (broederszoon) van priester Zakarias van Hebron en dus een kozijn van
Sint-Jan de Doper en lid van de priesterklasse van Abia (afstammeling van
Eleazar, zoon van Aäron).
Fascikel 4
376