background image
vijandig gezind was, tot hem naderen. Ook deze gezanten waren
op hem verbeten; ik zag hen het woord tot hem richten en daarna
zag ik hem met hen meegaan.
Toen hij nu met hen in het paleis van die bisschop aangekomen
was, zag ik hem rondkijken naar een haak om er zijn mantel aan
op te hangen, maar hij vond er geen. Toen hij nu een zonnestraal
bemerkte, die door een muuropening binnendrong, viel hem een
gedachte te binnen: in de eenvoud van zijn geloof hing hij er zijn
mantel aan op en deze bleef werkelijk hangen, a.h.w. aan de
zonnestraal, doch feitelijk in de lucht.
Ik stond nog meer verbaasd over dát wonder, door de eenvoud en
vastheid van het geloof bekomen en ik verwonderde er mij nu niet
langer over Zakarias te horen spreken. Deze gunst ontving hij
door de H. Maagd, in wie God zelf zijn woonplaats had gevestigd.
Mijn visioengids sprak me nu over hetgeen men een wonder
noemt; ik herinner mij uit zijn betoog nog dit: “Een levendig
kinderlijk betrouwen op God, in volmaakte eenvoud, maakt alles
wezenlijk, maakt alles bestaande.” (cfr. Hebr. 11, 1).
Deze beide uitdrukkingen gaven mij inwendig een duidelijke
opheldering van alle wonderen, doch wat ik inzag, kan ik
onmogelijk onder woorden brengen.
Ik zag nu die vier heilige mensen de nacht in de tuin doorbrengen;
zij waren gezeten en aten wat, en dan wandelden zij op en neer,
twee aan twee, al sprekend en biddend, en verbleven ook
beurtelings een korte tijd in het kleine huisje om er wat te rusten.
Ik vernam ook dat Jozef na de sabbat de terugreis naar Nazareth
zal ondernemen en door Zakarias een eindweegs vergezeld zal
worden.
De maan scheen helder en de sterren vonkten aan de hemel; er
heerste bij die heilige mensen een diepe rust en vrede; het was een
onbeschrijfelijk schone nacht. (zie fasc. 24, nr. 1241, voetnoot
674).
Fascikel 4
391