De H. Maagd smeekte God vurig dat Hij niet toelaten zou dat de
koude haar nadelig was. Ogenblikkelijk voelde zij zich zo
doorwarmd, dat zij de H. Jozef haar handen toestak om er de
Zijne aan te verwarmen; zij gebruikten hier ook een verversing
met kleine broodjes en vruchten, die zij in voorraad mee hadden
en de nabije bron verschafte hun de nodige drank. In het water
mengde Jozef een weinig van de balsem die hij in een kruikje bij
zich droeg.
Jozef sprak de H. Maagd zeer troostende en bemoedigende
woorden toe; hij is zo goedhartig; het doet hem veel pijn dat de
reis zo lastig is. Toen zij over koude klaagde, sprak hij van het
goed onthaal dat hij te Bethlehem voor haar hoopte te bekomen en
het onderkomen dat men haar zou verschaffen; hij kende daar
gastvrije mensen, in wier huis zij tegen een geringe vergoeding
een geriefelijk verblijf zouden vinden; het is eervoller iets te
betalen, dan gratis onderdak te aanvaarden; hij was vol lof over
Bethlehem en hij trachtte haar op alle manieren te troosten.
Dit horend, was ik niet op mijn gemak, omdat ik wel wist dat het
geheel anders zou verlopen; zo stelde dan deze heilige man ook nog
zijn hoop op onbetrouwbare mensen.
(So war dann auch bei diesem heiligen Manne menschliche Hoffnung.)
Zij zijn op hun tocht tot nog toe over twee riviertjes gegaan;
het ene staken zij over op een hoge loopplank, (hoog wegens de
diepte van het ravijn), terwijl de beide ezels door de beek
waadden. De jonge, los meelopende ezelin, liep heel eigenaardig
rond de reizigers. Op afgesloten wegen, zoals tussen bergen,
waar men geen verkeerde weg kon inslaan, kwam zij nu eens
achter hen aangelopen en draafde dan weer ver vooruit. Waar de
weg zich echter splitste, kwam zij telkens weer te voorschijn en
sloeg de goede richting in; en als het nodig was te rusten, vatte zij
post en stond stil, zoals hier bij de terebint. Ik weet momenteel
niet of zij onder deze boom overnacht, of nog een andere
herbergplaats bereikt hebben.
Fascikel 4
424
|