108.
Zondag, 18 november. –
De goede lieden uit de herberg hebben voor de H. Maagd een
buitengewone genegenheid opgevat en wegens haar toestand een
teder medelijden met haar gekregen. Zij smeekten haar dan ook
vriendelijk hier te blijven en hier haar bevalling af te wachten; zij
wezen haar zelfs een gerieflijke kamer aan en zij wilden haar die
afstaan. Ook verklaarde de vrouw zich bereid haar met liefde en
van ganser harte de nodige zorg en verpleging te bewijzen.
De H. Maagd dankte haar, maar ving met de H. Jozef in alle
vroegte de reis weer aan. Zij daalden nu de zuidoosthelling van
het gebergte langs een bergdal af (in einem Tale hinab) en
verwijderden zich nu meer van Samaria, waarop hun vorige weg
zich te richten scheen. Onder het afdalen konden zij schoon de
tempel op de Gerizzimberg zien; men ziet hem van op een grote
afstand; er staan vele figuren van leeuwen en andere
dierenbeelden op het dak, die in het zonnelicht helderwit
schitteren.
Ik zag hen heden een weg van ongeveer 6 uren afleggen.
Tegen de avond namen ze hun intrek in een aanzienlijk
herdershuis in de vlakte, ongeveer een uur ten zuidoosten van
Sikem, en hier werden zij gastvrij ontvangen. De huisheer was
een opzichter over boomgaarden en velden die tot een naburige
stad behoorden. Het huis lag nog niet geheel in de vlakte, maar
-
de zaterdag of sabbat van de Joden en
-
de zondag van de christenen.
Op die dagen ziet men de Turken, Joden en christenen uit Jeruzalem een
wandeling doen buiten de muren, mannen en vrouwen afzonderlijk” (I, 301).
Zo zien wij Jozef hier afzonderlijk wandelen met de waard.
Ook werd op die dag onder de wandeling of in een bijeenkomst een
godvruchtig gesprek gehouden, zoals ook hier onze twee mannen doen (cfr.
D.B. Sabbat, k. 1294; II Kon. 4, 23; Beaufays, De Godmens 29; In de
voetstappen van Paulus, blz. 92, enz.).
Fascikel 4
430
|