De H. Maagd gaat van tijd tot tijd een weinig te voet. Dikwijls
rusten zij wat op geschikte plaatsen en gebruiken dan wat spijs;
zij hebben kleine broodjes bij zich en in kleine kruikjes een
verkoelende drank; hij is tevens versterkend. Deze kruikjes zijn
zeer sierlijk, hebben twee oortjes en glanzen bruin gelijk brons.
De drank is balsem, waarvan zij een weinig in hun drinkwater
mengen (zie fasc. 2, nr. 60, voetnoot 126). Soms plukken zij ook
bessen en vruchten, die hier en daar op zonnige plaatsen nog aan
de bomen en struiken hangen.
Het zadel van Maria op de ezel, heeft rechts en links een trede of
voetplank, waarop de voeten over elkaar gekruist rusten, zodat ze
niet los neerhangen, gelijk men hier te lande bij ons op een paard
zit. De rijbeweging of ritme is hoogst regelmatig en rustig, de
houding en gang volkomen eerbaar. Zij zit afwisselend ter
rechter- en ter linkerzijde van het lastdier.
Het eerste wat Jozef op elke standplaats of in ieder huis waar zij
hun intrek nemen, doet, is voor de H. Maagd een gemakkelijke
zit- en rustplaats te bereiden231. Hij wast zich dikwijls de voeten
en ook Maria wast zich die herhaaldelijk (wat in de zomer nodig
is wegens het vele stof, in de winter wegens de slijkerigheid van
de wegen). Ook anders wassen zij zich niet te weinig.
Het was reeds donker, toen zij aan een afzonderlijk gelegen huis
aankwamen. Jozef klopte aan en verzocht om een onderkomen
voor de nacht. De man van dit huis wilde hun niet opendoen, en
toen Jozef hem wees op de toestand van Maria, die niet verder
231 Het eerste wat Jozef telkens doet… Wij zullen voortdurend getuige zijn
van Jozefs bezorgdheid voor Maria. Wat hij in zijn leven voor Jezus en
Maria deed, is een van de redenen van onze godsvrucht tot die grote heilige.
“Van het ogenblik af dat de engel Jozef van mijn toestand op de hoogte
gebracht had”, zei Maria tot de H. Brigitta, “behandelde hij mij als zijn vorstin
en was buitengewoon gedienstig en bezorgd; hij diende mij zo eerbiedig dat
nooit een lichtzinnig, ongeduldig, nors of toornig woord uit zijn mond kwam.”
(Overigens zijn goedheid, zachtheid, dienstvaardigheid, bijzondere
karaktertrekken van de H. Jozef.) (cfr. Openb. VI, 59).
Fascikel 4
433
|