background image
daar een soort schuur en niet ver van daar een grote boom met
uitgespreide takken, die, als een brede lindeboom, veel schaduw
bood; de stam was glad en de vertakking spreidde zich uit als een
dak om de stam. Jozef kwam met de H. Maagd bij deze boom en
legde met behulp van de reispakken een gemakkelijke zitplaats
aan tegen de stam. Hier wilde hij dat Maria rustte, terwijl hij
nogmaals in de omgelegen huizen een nachtverblijf ging zoeken.
De ezel stond met de kop naar de boom gekeerd.
Maria bleef hier aanvankelijk rechtop tegen de boom geleund
staan. Haar wijd, witwollen kleed zonder gordel hing in plooien
om haar neer; zij droeg een witte hoofdsluier. Vele mensen
kwamen voorbij en bekeken haar, zonder te vermoeden dat hun
Verlosser zo nabij was. Maria was zo geduldig, zo ootmoedig en
werd niet moede te wachten. Ach! zij moest zeer lang wachten en
ging eindelijk met de ene voet boven de andere op de dekens
neerzitten. Daar zo zittend hield zij de handen onder de borst
gekruist en het hoofd gebogen.
Jozef keerde bedroefd tot haar terug: hij had geen logement
gevonden. In geen huis of herberg was er nog een plaatsje voor
hem; zijn vrienden wier gastvrijheid hij tegen de H. Maagd zo
geroemd had, wilden hem ternauwernood nog herkennen; hij
weende en Maria zelf troostte hem. Nogmaals ging hij van huis
tot huis op zoek, doch daar hij steeds op de nakende bevalling van
zijn vrouw als de dringendste reden van zijn verzoek de nadruk
legde, werd hij overal met nog meer kordaatheid afgewezen. Wel
was de wijk hier meer eenzaam, doch eindelijk stonden er daar
toch een aanzienlijk hoopje voorbijgangers van op een afstand
nieuwsgierig naar de H. Maagd te zien, zoals men dat pleegt te
doen, wanneer iemand lang in het half donker ergens blijft staan
wachten. Ik geloof zelfs dat enigen haar aanspraken en vroegen
wie zij was.
Eindelijk daagde Jozef weer op, doch zo terneergeslagen dat hij
bijna aarzelde tot de H. Maagd te naderen. Verlegen bekende hij
dat zijn moeite nog eens tevergeefs was geweest, maar hij had nog
Fascikel 4
451