background image
Jozef heeft hem tot zijn gebruik weer geopend. Als men door
deze opening de grot uitging, en zich links wendde, vond men de
breder toegang tot een dieper gelegen, eng en ongemakkelijk
gewelf dat zich tot onder de grot van de kribbe uitstrekte
(oncontroleerbaar).
Vanaf de gewone westelijke ingang van de geboortegrot kon men
slechts enkele daken en torens van Bethlehem zien. Wanneer
men deze deur uitging en zich rechts wendde, stond men vóór de
ingang, die (door een gebogen, afdalende gang) naar een dieper
gelegen en donkerder grot leidde. Hierin heeft de H. Maagd zich
eens verborgen.
Vóór de westelijke ingang was een licht, rieten afdak
aangebouwd; het steunde op staken en verlengde zich langs de
zuidkant van de spelonk tot boven de zuidelijke (thans verborgen)
ingang; men kon onder dit afdak in de schaduw zitten. Aan haar
zuidkant had de grot boven drie licht- of luchtgaten, die door (het
genoemde ruw) metselwerk gevormd en ook van traliën voorzien
waren. Ook was er een soortgelijke opening in het gewelf van de
rotsheuvel. Deze rotshoogte, die van buiten, boven, met gras
bedekt was vormde het einde van de heuvel waarop Bethlehem
gebouwd lag.
Het inwendige der grot was als volgt (hier is een herhaling):
Aan de westzijde trad men door een deur van licht vlechtwerk (de
normale ingang) in een gang van middelbare breedte, die eindigde
in een rotskamer van onregelmatige vorm, hier rond en daar
hoekig (zoals reeds gezegd), en die zich vooral naar het zuiden
verbreedde, zodat men het grondplan zou kunnen vergelijken bij
een hoofd dat op een lange hals overeind staat.
Fascikel 4
460