Hierna bracht hij de 3 herders bij de H. Maagd; zij zat op de
geboortedeken ter aarde naast de kribbe met het Kindje Jezus op
haar schoot. Met hun staven in de armen (zie fasc. 2, nr. 60,
voetnoot 125) wierpen de herders zich allernederigst voor Jezus
op de knieën en bleven lang in die houding, sprakeloos van
ontroering en met troost overstelpt, terwijl tranen van vreugde en
liefde over hun wangen rolden.
Eindelijk hieven zij de lofzang aan, die zij deze nacht van de
engelen gehoord hadden en ook nog een psalm die ik vergeten
ben280.
280 Hieven de lofzang aan, die … – De oosterlingen, vooral herders en
landlieden, waren, zoals de arabieren en bedoeïenen het heden nog zijn,
vaardig in het improviseren van gelegenheidsrijmen.
Ook de H. Driekoningen zullen wij dat zien doen (nr. 140).
Fascikel 5
520
|