Wanneer zij nu afscheid wilden nemen, legde de H. Maagd hun
nog één voor één het Jezuskindje in de armen; dan gaven zij het
haar onder tranen van aandoening terug en verlieten de grot.
De ganse 25e november bracht de zienster door te midden van het
hevigste lijden naar lichaam en ziel. ‘s Avonds was zij nauwelijks
ingeslapen, of zij voelde zich in extase verplaatst in het H. Land. Daar
zij dit jaar ook het eerste jaar van Jezus openbaar leven, meer
bepaald zijn veertigdaagse vasten (heden de 30e dag ervan)
beschouwde, riep zij met naïeve verbazing uit:
“Hoe wonderlijk toch! daar zie ik enerzijds Jezus als een man van
30 jaren in de spelonk in de woestijn vasten en door de duivel
bekoord worden, en anderzijds zie ik Hem als pasgeboren wichtje
in de grot van de kribbe te Bethlehem, door herders van de
herderstoren aanbeden worden.”
Na deze woorden richtte zij zich in extase met een verbazende
snelheid van het bed op, vloog naar de openstaande deur van haar
kamertje en riep vreugdedronken enige vrienden in de voorkamer
toe:
“Komt gauw het Kindeke aanbidden, het is bij mij.”
Zij keerde nu even vlug naar bed terug en, terwijl haar gelaat straalde
van bezieling en tedere godsvrucht, begon zij het Magnificat, het
Gloria en enige onbekende, eenvoudige en diepzinnige lofzangen
met een heldere en onzeglijk aangrijpende stem te zingen. Voor een
Ook Anna, zowel als Maria zelf en Zakarias en andere personen in de H.
Schrift improviseerden in vervoering een lofzang. Dit schijnt zelfs eigen te
zijn aan primitieve natuurmensen.
Een missionaris schreef: “Twee keren heb ik een kampvuur in Kongo
meegemaakt en hoorde schitterende negerliedjes vol ritme en klank.
Enthousiast dat ze kunnen zijn. Één zingt iets voor en de anderen nemen
het meteen over; alles is improvisatie en men toont een geweldig geheugen
te hebben bij het nazingen van wat de voorzanger inzet, het kan kwartieren
duren aan één stuk.”
Fascikel 5
521
|