“O Kindje, hoe schittert gij toch rozerood,
Gij verschijnt onder ons als een bode van vrede.”
De lezer sta ons toe dit in een rijmpje over te zetten:
Gegroet, o Kindje, lief en klein,
die onze Heiland nu komt zijn,
de redder van geheel het volk,
zoals ‘t ons melden kwam Gods tolk.
Laat ons eerbiedig en voorzichtjes
zacht kussen uwe kleine handen,
Uw hart treff’ ons met liefdeschichtjes
opdat ook d’ onz’ in liefd’ ontbranden!
O Kindje met Uw Hart van goud,
eens wordt gij ‘s werelds heilsheraut.
Zijt g’ eens volwassen, sterk en groot,
Dan redt gij allen van de dood.
Aan God zij glorie in zijn hoge stede
aan ons en allen de beloofde vrede.
Toen zij afscheid namen, bogen zij zich over het kribje heen, als
om het Kindje te kussen.
De H. Familie in de grot.
Maandag, 26 november.
Ik zag heden de 3 herders beurtelings de H. Jozef helpen om het
een en ander in en rondom de geboortegrot en in de zijspelonken
geriefelijker in te richten. Ook zag ik meerdere vrouwen de H.
Maagd ter zijde staan; het waren Essenervrouwen en zij woonden
niet ver van de geboortegrot, nl. wanneer men zich om de
oostkant van de heuvel wendde, in een dalbocht, een beetje hoog
(op de helling), in kleine rotskamers naast elkander, op een
weggehouwen deel van de berg (in einer ausgebrochenen Stelle);
zij hadden kleine tuintjes bij hun woningen en gaven onderricht
Fascikel 5
523
|