waren; op het voorhoofd was op die band iets als een roos of strik
bevestigd.
De vrouwen droegen korte, in vouwen neerhangende rokken, die
tot tegen de knieën reikten; borst en middellichaam waren bedekt
als met het voorste deel van een jak (= wijde bloes; een kledingstuk,
een kort jasje), waarvan de punt met de gordel samenhing. Om de
hals sloot dit kledingstuk met een band ter breedte van een stool;
om de schouders heen was dit stuk uitgetand, doch vóór de borst
effen. Hun hoofd was bedekt met een muts, die boven een
afgeknotte, bekervormige knop had, met een punt op het
voorhoofd neerdaalde en vóór de oren tegen de wangen aansloot.
Achter de oren en aan het achterhoofd had de muts gescheiden,
loshangende lappen, waartussen de haren in een wrong naar
buiten kwamen. De borstbedekking van de vrouwen was
Fascikel 5
553
|