background image
spreken met elkaar vanop hun dieren. Ook zingen zij af en toe
beurtelings korte spreuken of verzen; de melodie is zeer langzaam
en indrukwekkend, nu zeer hoog, dan weer diep; het klinkt zo
plechtig en ontroerend in de stilte van de nacht en ik voel alles
wat zij zingen310.
En in welke volmaakte orde vervordert de stoet zijn weg!!!
Eerst komt telkens een grote kameel, beladen met kasten aan
weerszijden van de bult, waarover grote tapijten uitgespreid zijn;
daar bovenop zit een van de hoofdmannen met een piek en er ligt
een zak aan zijn zijde.
Op de kameel volgen kleinere dieren, zoals paarden of grote ezels
(muildier; wellicht de Onagros uit nr. 134, voetnoot 301; dezelfde
als hier afgebeeld)311.
310 Op het gemak der oosterlingen om verzen en korte liedjes te
improviseren is reeds de nadruk gelegd in fasc. 5, nr. 125, voetnoot 280.
Dit schijnt in de hoogste mate waar te zijn voor de Persen: “Bij geen volk
wordt de poëzie meer gewaardeerd dan bij de Perzen. Overal ontmoet men
sjaars of poëten, die op feestmalen of bij rijken hun gedichten voordragen,
hetzij uit hun boeken, hetzij uit het hoofd. Aanzienlijken hebben hun eigen
zangers; de verzen hebben rijmen, maar de lettergrepen zijn niet nauw
geteld; woordspeling vervult een voorname rol, ook ritmische
woordherhalingen.” (Dapper, Perzië, 126-127).
Toch is ook eentonigheid en weemoed een kenmerk van die oosterse
liederen. Dit getuigt ook K. in fasc. 27, nr. 1543 en voor de H. Driekoningen
in fasc. 27, nr. 1563.
De kerkpsalmodie van de Grieken is hoogst eentonig.
“De zang van onze Arabische gidsen is al wat men zich somber en
monotoon kan indenken; misschien willen zij er mee het gevoel van hun
kamelen strelen die in dat soort van harmonie genoegen schijnen te nemen.
Om ze op dreef te houden zingt en speelt en fluit men.” (De Tesson,
Voyage, 75).
“Eentonig is ook het gezang van de muzelmannen in Noord-Afrika.” (A.
Verwimp); ook het gezang van de bedoeïenen onder de tent (‘t H. L. 2e jg.
69), en melancholisch (ibid. 61).
311 Onagerpaardje, bevallig van gestalte, met helgele huidskleur, fijne kop en
poten zo vlug en vast, dat ze een paardenkenner doen watertanden; ze
Fascikel 5
581