background image
stamkoningen waren. Nogmaals 500 jaren later, nl. nu (d.i. bij
Jezus’ geboorte), was de ster eindelijk verschenen en deze ster
was het die zij nu volgden om de nieuwgeboren Koning te gaan
aanbidden (cfr. nr. 137).
Dit alles vertelden zij met de eenvoudigheid en openhartigheid
van kinderen aan hun nieuwsgierige toehoorders en zij leden
eronder dat dezen volstrekt geen geloof schenen te hechten aan
datgene wat gedurende 2000 jaren het voorwerp was geweest van
het vurigste verlangen en het volhardend hopen van hun
voorouders.
Hun ster was die avond met nevelen befloerst, doch toen ze zich
in de nacht weer helder en groot tussen voorbijvliegende wolken
vertoonde, als hing ze zeer dicht bij de aarde, dan liepen de
koningen haastig uit hun legerkamp, wekten de bewoners in de
omliggende huizen en wezen hun de ster aan. Die stedelingen
schouwden verbaasd met open mond naar de hemel; sommigen
waren door het verschijnsel getroffen, maar meer anderen namen
het de koningen eerder kwalijk, terwijl de meesten er zich niet om
bekommerden en er alleen bedacht op waren voordeel uit de
vrijgevigheid der koningen te trekken.
Ik hoorde hen vertellen welk een afstand zij van de plaats hunner
bijeenkomst tot hier hadden afgelegd; zij rekenden het uit in
dagreizen te voet, die op 12 uren geschat werden.
Zij legden echter op hun dieren, die dromedarissen waren en
sneller liepen dan paarden, 36 uren per dag af; hierin zijn de
nacht- en rusturen begrepen. Aldus kon de verst wonende koning
zijn afstand van 5 x 12 uren tot de verzamelplaats (d.i. tot de
sterrentoren) in 2 dagen afleggen.
(Door deze laatste woorden wil K. zeggen wat wij reeds aantoonden 
in fasc. 5, nr. 133, voetnoot 297).   
De naderwonenden konden hun driemaal 12 uren in één dag en
één nacht afgelegd krijgen (nl. van de verzamelplaats tot Susa,
maar klaarblijkelijk besteedden zij er 3 dagen aan).
Fascikel 6
609