background image
zo weken zij een weinig van de weg af; daar groeide struikgewas
en wat schraal en mager gras op een dieper gelegen bodem.
De H. Maagd daalde van de ezel af en ging een weinig op het gras
neerzitten; zij hield het Kindje vóór zich en bad in grote droefheid
tot God. Terwijl zij op die manier om water bad, als een andere
Hagar in de woestijn, vertoonde zich aan mijn ogen een
buitengewoon treffend schouwspel.
De spelonk waarin Elisabet het knaapje Joannes in veiligheid
gebracht had, was zeer nabij, doch op een hoger niveau in een
rotswildernis. Daar zag ik de kleine Joannes tussen struiken en
stenen in de buurt van zijn grot rondzwerven; hij scheen mij vol
bekommernis en ongeduldig van verlangen op iemand te wachten.
In dit visioen zag ik Elisabet niet optreden; de aanblik van die
kleine knaap, die daar met zo’n vaste en zekere stap onbevangen
in de wildernis rondzwierf, maakte op mij een geheel eigen,
aangrijpende en betekenisvolle indruk. Gelijk hij nog voor zijn
geboorte onder het hart van zijn moeder, zijn Heer en Meester
reeds eenmaal als het ware tegemoet was gesprongen, zo werd hij
ook nu bewogen en aangetrokken door de nabijheid van zijn
dorstlijdende Verlosser. Ik zag hem; hij droeg een lammervacht
die dwars van zijn schouder hing en om zijn middel vastgegordeld
was; in zijn hand hield hij een staafje met aan de top een wimpel
van bast (= buitenste laag van een boom; schors).
Hij voelde dat Jezus naderde, voorbij zou trekken en dat Hij dorst
had; hij viel op de knieën en bad tot God met uitgestrekte armen.
Vervolgens sprong hij op, gedreven door de Geest van God, liep
tot op de hoge rand van een rotsheuvel, stiet daar boven met zijn
staf in de grond en een rijke bron sprong te voorschijn.
Fascikel 7
744