doch stilaan kwamen zij nader en nader. Ook van de andere
mannen die Jozefs ezel inmiddels onder een afdak hadden
gebracht, waagde de één na de ander zich eens nader en tenslotte
schaarden zij zich zonder vrees om de H. Familie en spraken hen
aan.
De vrouw bracht bij Maria kleine broodjes met honing en
vruchten en ook bekers en drank; in een hoek van de hut brandde
vuur in een kuil; de vrouw maakte voor de H. Maagd een
afzonderlijk vertrek in gereedheid en bracht haar ook, op haar
verzoek, een bekken met water om het Kindje Jezus te baden; zij
waste voor Maria ook het linnen en hing het bij het vuur te
drogen. Maria baadde haar Kindje onder een doek.
De rovershoofdman was zó onder de indruk dat hij tegen zijn
vrouw zei: “Dit Hebreeuws Kind is geen gewoon kind, het is een
heilig Kind; vraag aan zijn moeder of wij ons melaats zoontje in
het badwater mogen wassen, waarin zij haar Kind gebaad heeft,
misschien zal het er door genezen.”
Toen de vrouw nu tot de H. Maagd naderde om dit verzoek tot
haar te richten, zegde Maria haar, nog vóór deze een woord
gesproken had, haar melaats zoontje in dat badwater te wassen377.
De roversvrouw ging nu haar driejarig knaapje halen en bracht het
op haar armen bij de H. Maagd; het was stijf van melaatsheid en
het gelaat geleek bijna niet meer aan een menselijk gelaat, want
alles was één korst. Nadat Maria Jezus gebaad had, scheen het
water helderder dan te voren, en zodra het melaatse kindje erin
gelegd was, kwamen de korsten van de melaatsheid los en zonken
op de bodem van de bak; de knaap was genezen en rein; de vrouw
377 Wij vernemen dat het 3-jarig zoontje van de rovershoofdman geneest van
melaatsheid in het badwater van het Kindje Jezus. Ook in het openbaar
leven van Jezus vertelt K. van wondergenezingen na gebruik van Jezus’
badwater, b.v.
-
fasc. 9, nr. 225: genezing van twee melaatse herders; en
-
in fasc. 11, nr. 313, genezing van een blinde vrouw.
Fascikel 7
755
|