background image
Eindelijk bereikten zij het punt waar de roversfamilie afscheid
van het heilig huisgezin wilde nemen; ze was zeer ontroerd en de
man richtte met nadruk deze woorden tot de afreizenden: “Weest
ons indachtig, waarheen gij ook moogt komen.”
Bij deze woorden zag ik plots een bijtafereel; ik beschouwde
Jezus hangend aan het kruis op het ogenblik dat de rouwmoedige
moordenaar tot Jezus zegde: “Heer, denk terug aan mij, eenmaal
dat Gij in uw rijk gekomen zult zijn.”
En ik herkende dat die stervende, berouw hebbende moordenaar
en vrijbuiter de man was die hier als kind door Jezus genezen was
geworden.
De vrouw van de vrijbuiter heeft na verloop van tijd dit
roversverblijf verlaten, van dit zondig bedrijf afgezien en zich
gevestigd op een plaats, waar de H. Familie verder op haar
vluchtreis (zoals we zullen zien), gerust heeft. Daar zal een bron
ontspringen en een balsemhof ontstaan. Daar zullen zich vele
goedgezinde mensen komen vestigen.
Verloop van de verdere reis.
179.
Ik zag de H. Familie met het roversverblijf achter de rug, weer
door een woestijn trekken (ten westen van de berg Moeëileh).
Hier was andermaal geen spoor van een weg nog te bemerken en
ik zag opnieuw allerlei kruipdieren, o.m. kruipende hagedissen
met vleermuisvleugelen en ook slangen tot hen naderen, doch
geen enkel van die dieren kwam om hun kwaad te doen en ze
schenen hun slechts de weg te willen wijzen.
Wanneer later nog eens alle spoor van weg en richting verdwenen
was, zag ik hen door een zeer liefelijk wonder geholpen en hun de
weg gewezen worden. Aan weerszijden van de weg schoot
namelijk van afstand tot afstand de bloem of plant op, die men de
‘roos van Jericho’ noemt, met haar gekromde kroezige twijgjes,
Fascikel 7
757