| gebed niet zo streng (door tralies en verhoog) gescheiden als in het Beloofde Land, maar wel stonden de mannen aan de ene, de vrouwen aan de andere zijde. Ik zag in een gezicht de H. Maagd met het Kindje Jezus voor de eerste maal dit bedehuis bezoeken; zij was (half liggend) op de grond gezeten en leunde op een arm; zij had het Kindje, dat een hemelblauw kleedje aan had, vóór zich geplaatst en zij vouwde het de handjes samen op de borst. Jozef stond achter haar, gelijk hij hier pleegt te doen, ofschoon de andere mannen en vrouwen aan beide zijden van de zaal gescheiden zitten of staan. Het Kindje werd mij ook nog getoond, toen het reeds groter was en dikwijls door andere kinderen opgezocht werd; het kon reeds verstandig spreken en flink lopen; het was veel bij de H. Jozef en vergezelde hem ook wel, wanneer hij bij mensen ging werken; het droeg een rokje als een hemdje dat uit één stuk gemaakt was (en dus geen naad had). Daar zij hier in de nabijheid van de tempel woonden en op zekere keer enige afgodsbeelden daarin te gronde gevallen waren388, wilden velen daarin een teken zien van de gramschap der goden tegen deze mensen, want zij brachten dat omvallen in verband met het neerstorten van het afgodsbeeld buiten de stadspoort op het ogenblik van hun aankomst en daarom kreeg de H. Familie veel vervolging te verduren. 388 Neerstorten van afgodsbeelden. – In het leven van de woestijnvaders verzekert Evagrius de tempel te Heliopolis gezien te hebben, waarin de afgodsbeelden neergevallen waren. “Aloude tradities”, zegt hij nog, “bevestigen het feit. Bij die gelegenheid was het, menen de vaders, dat de profetie van Jesaja in vervulling ging: “Zie, de Heer zal een lichte wolk bestijgen; Hij rijdt Egypteland binnen en de afgoden wankelen en vallen.” (Jes. 19, 1). In de tempel van Heliopolis, waarbij men Matarea kan rekenen, stonden er niet minder dan 365. Vele vielen er neer bij Jezus’ aankomst. Fascikel 7 776 |