background image
(ichneumon: Egyptische katten)400 (Jodendorp, zie nr. 181,
voetnoot 387).
Zij bezaten ook een nagemaakte Verbondsark, die afschuwelijke
zaken bevatte; zij gaven zich over aan afgrijselijke afgoderij,
waarbij zij in een onderaardse gang allerhande ontucht bedreven,
waaruit zij hoopten de Messias te zien voortkomen; zij waren
versteend, halsstarrig in hun gevoelen en niet vatbaar voor
verbetering.
Uit die stad kwamen zich later velen te Matarea vestigen. De
afstand tussen beide plaatsen was 2 uren, doch van de ene plaats
uit kon men de andere niet in de rechte lijn bereiken wegens de
vele kanalen en dammen; men was genoodzaakt een grote omweg
over On te maken.
De Joden uit het land Gosen waren reeds te On met de H. Familie
in kennis gekomen en Maria had, zolang zij daar woonde, allerlei
vrouwelijke werkjes voor hen vervaardigd, brei- en vlecht- en
borduurwerkjes en nog andere. De H. Maagd wilde geen
luxewerkjes en zelfs geen onnodige voorwerpen maken, doch
400 Egyptische katten. – Sedert het Middenrijk maakten de Egyptenaren jacht
op watervogelen, ratten en serpenten met behulp van katten. Ook was de
kat voor de Egyptenaren een heilig dier; zij balsemden ze na hun dood. De
kelders onder de tempel van Bastit te Leontopolis, waar later het Jodendorp
kwam, lagen vol gemummificeerde katten en hiervan vindt men er nog in de
meeste oudheidsmusea (cfr. D.B. Chat, c. 625-626). (Zijn deze kelders niet
de onderaardse gang of plaats waarvan K. hier spreekt?).
Bij Dapper is ook sprake van zulke katten op het eiland Cyprus.
Daar maakten nog in veel later eeuwen de Griekse monniken op de
Kattenkaap en op het Troödos- of Olympusgebergte met die katten jacht op
giftige slangen; hun katten waren op die jacht afgericht.
‘s Ochtends liepen ze het klooster uit en kwamen ‘s middags op het gelui
van de klokken terug om te eten; daarna trokken ze weer op slangenjacht uit
(Cyprus, 21; 54).
“Nog heerst er in Egypte ontzag voor de kat”, zegt Morton; “geen Egyptenaar
zou er aan denken een kat te doden; daarin moeten wij zonder twijfel een
bijgelovig overblijfsel zien van de kattenaanbidding in het oude Egypte.”
(Langs bijbelse Paden, blz. 151).
Fascikel 7
793