Hagar, de moeder van Ismaël, was een nakomelinge van haar en
was dus ook van het geslacht en de familie van Sara411.
Deze vrouw had de familieschat, waarvan hier sprake is, evenals
Rachel later de afgodsbeeldjes van Laban, meegenomen en in
Egypte voor een grote som geld verkocht. Zo was hij door haar in
het bezit van de koning en van de priesters gekomen; dit
familiekleinood was een geslachtsboom van de afstammelingen
van Noë en meer in het bijzonder van de kinderen van Sem tot
aan Abraham.
411 Een andere keer zegde de zienster: “Hagar was van het geslacht van
Sara die onvruchtbaar was en die haar daarom tot bijvrouw aan Abraham
gaf, zeggende dat zij door haar wilde herleven en een nageslacht bekomen;
zij beschouwde zich als één met al de vrouwen van haar bloed; het was voor
haar als een vrouwelijke stam met vele spruiten.
Hagar was een ader, een bloem van haar stam en zij hoopte door haar een
vrucht van haar geslacht te bekomen.” (Nota van Brentano).
Fascikel 7
816
|