God is inderdaad niet altijd bedacht op ons gemak en zo zien wij
dat ook Onze-Lieve-Vrouw, wanneer zij in verschijningen ergens
een kapel vraagt, niet altijd de meest geschikte plaats daarvoor
aanwijst.
De top van de heuvel behelsde te weinig effen grond voor een
gebouwencomplex, zoals Salomon voornemens was op te richten;
hij was dus genoodzaakt aan de heuvelkruin een groter
uitgestrektheid te geven, de bovenvlakte uit te breiden.
“De berg was zeer ongelijk,” zegt Flavius Josephus. “Op de top
was nauwelijks voldoende effen grond voor de eigenlijke tempel
en de muur die hem moest omringen.” (laat staan voor
uitgestrekte hoven; door muur verstaat Flavius Josephus de
tempelbijgebouwen die er tegen aanleunen aan de binnenkant; aan
de buitenkant zag men slechts een muur met de doorgangpoorten).
De heuvelhelling moest dus opgehoogd worden, om een ruimer
oppervlak voor een plein te bekomen. Voorwaar geen
gemakkelijk werk! Hoe vat Salomon het aan?
Hij bouwde tot dit doel reusachtige steun- en grondmuren aan de
kanten waar de heuvel het diepst afdaalde, nl. aan de oost- en
zuidoostkant en ten westen.
De fundamenten rustten niet geheel op de bodem van de valleien
aldaar, maar hoger langs de helling op een effen gehouwen
rotsrand. Van hier moesten de muren oprijzen tot ze nagenoeg de
hoogte van de heuvelkruin bereikt hadden; zie de kleine schets
hieronder.
Fascikel 8
49
|