| waarmee ze behangen waren, eenvoudig, want de oosterlingen houden meer van pracht binnen dan van buiten. Tegen de binnenkant van die muur waren kamers en zalen aangebouwd en deze gaven uit op de binnenpleinen. De muur had 9 poorten; ze lagen tegenover 9 van de 13 trappen, die naar het omlopende voorterras leidden; de 4 overige trappen kwamen op het voorterras uit zonder een poort tegenover zich te hebben. Men telde 1 poort in de oostmuur (zie tekening hiervoor), 4 in de noord- en 4 in de zuidmuur, géén in de westmuur. Buiten geleken deze poorten op torens en binnen was de ruimte door zware pijlers in twee lokalen of doorgangen verdeeld. De cijfers hierna verwijzen naar het tempelplan hierna. - De drie oostelijkste poorten, nl. in de oostgevel (1); de volgende in de noordgevel (2) en zuidgevel (3) hadden een trap van slechts 5 treden en leidden naar het voorhof van de vrouwen. - De 6 meer naar het westen gelegen poorten, nl. 3 in de noord- en 3 in de zuidgevel kwamen uit op het heilig altaarvoorhof; dit voorhof lag 15 treden hoger dan het vrouwenvoorhof en dus had ieder trap 20 treden, aangezien de eerste trappen er maar 5 hadden. Daarom had, ook de binnenpoort die van het voorhof der vrouwen naar dat van de mannen leidde, 15 treden (4). - Aan elke kant kwam de tweede poort (5 en 6) op het voorhof van Israël of van de mannen uit, de verste twee aan iedere kant (7, 8, 9, 10) op het voorhof van de priesters, waartoe misschien toch ook leken een eind ver langs de gebouwen toegang hadden. - Het voorhof van de priesters (11) en dat van de mannen of Israël (12) waren slechts door een muurtje van 3 el hoog (weer op te vatten als de voorwand van een verhoog of terras) van elkander gescheiden. Fascikel 8 68 |