Uit het voorhof van de heidenen leidden 6 poorten in deze hof, 3
ten noorden en ten zuiden en met 20 treden bereikte men ieder
van die poorten. Overhands lag een poort en een kamer en vóór
deze kamers liep een zuilengang.
De belangrijkste van die kamers was deze in de zuidwesthoek van
het Hiëron, dichtbij de westelijke zuilengang van het voorhof der
heidenen en niet ver van de tegenwoordige Kettingpoort, Bab es-
Silsileh (genoemd in deel ‘Jeruzalem’, punt H. Monumenten in en
rond Jeruzalem).
Deze kamer, of liever ruime zaal diende tot vergaderplaats van het
Sanhedrin: de leken bereikten ze, meent men, van uit het heidense
voorhof over het Chel, de priesters uit hun eigen voorhof aan de
overzijde, voor ‘t geval dat ze na dienstwerk een vergadering
gingen bijwonen. De naam van deze kamer was Liskat Gazit
(16).
In het aanduiden van de bestemming van de kamers verschillen de
Talmudisten menigmaal, maar hun gegevens brengen ons toch
een tamelijk juist denkbeeld bij van wat de tempel en zijn
inrichting geweest zijn.
De gebouwen van het Hiëron rondom de eigenlijke tempel en
rond het voorhof van de vrouwen hadden verdiepingen, doch
slechts van enkele bovenkamers is de bestemming bekend.
Poorten en kamers en de gehele inrichting stonden onder de
bewaking van een tempelwacht; ’s avonds werd alles gesloten en
‘s morgens weer geopend. Op Pasen geschiedde dit ontsluiten
reeds te middernacht.
VII. Het brandofferaltaar.
In het midden van het priestervoorhof, tussen de monumentale
Bronzen Poort en de eigenlijke tempel stond het brandofferaltaar
(17), misschien op het rotsvlak dat nu nog in de moskee van Omar
boven de grond uitsteekt. Het altaar was, naar het zeggen van
Flavius Josephus, die voor overdrijvingen niet terugschrikt, 50 el
Fascikel 8
73
|