Palestina
Voor Jezus’ openbaar leven
Ziet Hem het Heilig Land doorreizen,
op zoek naar zielen overal,
en kwistig weldaden bewijzen
en wondren strooien zonder tal!
Spijts de zon die gloeit,
is Hij onvermoeid;
Hij trekt heen en weer,
bergen op en neer.
En zijn liefdrijk woord
waarschuwt wie Hem hoort,
in te gaan door d’enge poort!
A. De naam Palestina.
In zijn verste oorsprong gaat de naam terug naar het Hebreeuwse
woord ‘palistim’, in het enkelvoud ‘pelisti’, d.i. ‘Filistijnen’,
‘Filistijn’. Hiermee wordt in de Bijbel aangeduid de oude
volksstam, die vele eeuwen vóór Christus in Kanaän binnendrong
en zich verspreidde en vestigde in de schone, ruime, vruchtbare
kustvlakte vanaf Jaffa in het noorden tot ver voorbij Gaza in het
zuiden Velen menen dat ze daar vandaan hun naam gekregen
hebben, die zou betekenen: ‘indringers’.
Vervormingen hadden plaats in die naam. Als zelfstandig woord
en landnaam komt Palestina niet voor in de Bijbel.
Eerst deed de benaming dienst als bijvoeglijk naamwoord in de
Griekse uitdrukking: Palestijns land, Palestijns Syrië, d.i.
Palestijnse provincie ingelijfd bij Syrië. Zelfstandig werd de
Fascikel 8
80
|