Het Judees gebergte is het hoogst in het noorden en zuiden van de
provincie; daar bereiken de bergtoppen een hoogte van 900 m,
een zelfs meer dan van 1000 m. In het zuiden bij Hebron
bereiken meerdere hoogtepunten bijna 1000 m, één zelfs 1020 m.
Tussen deze twee hoogste gewesten is het niveau gemiddeld 100 à
200 m lager.
Een paar uren ten zuiden van Hebron (927 m) daalt de bergketen
tamelijk vlug, is te Attir, het oude Jeter, reeds gedaald tot 622 m,
te el-Mihl, 8 uren ten zuiden van Hebron, tot 369 m; te Bir es-
Seba of Bersabee, 11 uren ten zuidwesten van Hebron, tot 240 m.
De bodem van Judea is in ‘t algemeen naakt en rotsig.
Bedekt met distels en doornen contrasteert hij sterk met de bodem
van Galilea; in Jezus’ tijd was deze tegenstelling mogelijk nog
schriller. In Galilea was de natuur overal rijk en levenskrachtig,
de grond vruchtbaar, de velden bebouwd en verzorgd, het
bergland bebost. In Judea daarentegen overheersen dorre, naakte,
onbebouwde, steile, rotsige bergen, die de indruk maken van
uiterste onvruchtbaarheid en verlatenheid; géén bezoeker ontkomt
aan die indruk, zoals men het uit de reisbeschrijvingen kan
opmaken.
Wij gaven al zulke uitlatingen; hier volgen er nog een paar:
- “Galilea vruchtbaar, Judea rotsachtig.” (Beaufays, De
Godmens, 59).
- “Zodra wij Galilea leren kennen, staat het ons aan; het behaagt
ons veel meer dan het onvruchtbare, dorre en grijze bergland
Judea. In Galilea zijn zelfs de hoogste bergen groen en
begroeid, de lagere vruchtbaar en bebouwd.” (Leroux,
Pèlerins, 153).
Dit bewijst dat Flavius Josephus ten onrechte de twee provincies
op gelijke voet stelde. In ‘t bijzonder valt het de pelgrims op dat
Jeruzalem midden in een woestijn ligt. Afgezien van de
Olijfberg, die groen en vruchtbaar is, ziet men in de omgeving
van de heilige stad niets dan naakte rots, dorheid,
Fascikel 8
100
|