in de kronkelende, door elkaar slingerende dalen van hier tot
Bethlehem vele herderswoningen.” (fasc. 4, nr. 108, voetnoot
229).
Als opvallend vruchtbare plaatsen verdienen vermelding: de
omgeving van Lydda, die evenwel ook bij de kustvlakte gerekend
kan worden, de vlakte van Jericho, eertijds zo vermaard om haar
balsem en rozen, de herdersvelden rond Bethlehem, landschappen
bij Aïn Karem, de wadi Oertas, een uur ten zuiden van Bethlehem
met meerdere oogsten per jaar, enige valleien te en om Hebron.
De grenzen.
- De onbestendige noordgrens veranderde overeenkomstig de
zuidgrens van Samaria (zie hiervoor beschreven in punt D. II.
Samaria).
- Vanaf Ptolemaïs behoorde de kustvlakte aan Judea, althans in
Christus’ tijd; de landvoogd van Judea verbleef te Cesarea aan
zee. Vanaf Jaffa zuidwaarts, sloot de grens de kustvlakte uit
en in het zuiden liep ze meer of min zuidelijk uit de richting
van Gaza oostwaarts naar de Dode Zee.
- Ten tijde van de Makkabeeën liep ze een uur ten noorden van
Hebron, in Jezus’ tijd een viertal uren meer zuidelijk.
Op deze laatste lijn is de bodem op een veel lager niveau
gedaald en is gebied van Idumea, of, naar gelang men het
opvat, van de Negeb, d.i. Zuidland geworden.
Fascikel 8
103
|