Vruchtbaar is de Jordaanvallei, die in het zuiden, tegenover
Jericho, vanaf de rivier Nimrin tot de Dode Zee, een grote
verbreding kent: het is de Bijbelse ‘vlakte van Moab’, ‘arbôt
Moab’, die thans Ghôr Seisban heet; van noord naar zuid is ze 15
km lang en van de Jordaan tot de voet van de bergen 13 km breed;
ze helt effen en zacht naar de Jordaan en de Dode Zee af.
Er zijn enige steenachtige, onvruchtbare plaatsen, maar overal
elders bestaat de vlakte uit zwarte, vruchtbare aarde; haar niveau
is gemiddeld 55 m boven de Dode Zee en -338 m onder de
Middellandse zeespiegel.
Naast de Dode Zee kent Oost-Jordaanland geen vlakten.
De ruwe berghellingen zinken, om het hyperbolisch uit te
drukken, bijna loodrecht in de zee; enige rivieren hebben hun
beddingen zo diep uitgegraven, dat het echte kloven geworden
zijn die op scheuren gelijken; hun wanden hebben somtijds een
hoogte van 100 m tot 200 m, terwijl hun breedte amper 10 m
bedraagt; naar het zuiden toe worden de hellingen hoe verder hoe
steiler, wilder, rotsiger, onvruchtbaarder en naakter.
In die wildernis van rotsen lag de versterkte burcht van Herodes,
de vesting Machaerus, waar de viervorst Joannes de Doper
gevangen zette en op aanstoken van zijn bijzit ook onthoofdde.
Hiervan geeft K. Emmerick ons de boeiendste, aangrijpendste en
de meest realistische verhalen.
V. Perea.
De provincie Perea is, wat de bodem betreft, hierboven
beschreven. Toch is het nodig er iets meer over te zeggen.
Het was in Christus’ tijd de 4e grote provincie van Palestina; in
tegenstelling met de eerste drie lag het ten oosten van de Jordaan
en van deze geografische ligging heeft het zijn naam gekregen;
deze komt immers van de Griekse uitdrukking: ‘peran ton
Jordanoe’, d.i. over de Jordaan, wat de vertaling is van de
Hebreeuwse uitdrukking: ‘Eber haj-Jarden’.
Fascikel 8
130
|