Kefr, kafr, Kfar = dorp, cfr. Beit; Kafarnahum.
Khan = karavaanherberg, karavaanserai.
Kh. = Khirbeh, Khirbet, zichtbare ruïne, die zich aan de oppervlakte
vertoont.
Mar = heilig, christelijk; Mar Sabas, de H. Sabas.
Merdj = weide, laagvlakte (cfr. meers).
Mogharet (meervoud Moegheïr) = spelonk ( en).
Nahr = bestendig vloeiende beek, rivier, stroom.
Nazara, en Nazara = christen, van de christenen.
Nebi = profeet.
Qabr = graf (meervoud Qoeboer).
Qalaäh (Qalaät) = vesting, citadel, burcht.
Qasr = vesting, slot, versterkt kasteel.
Ras = hoofd, kop, top, spits, kaap.
Sahel = vlakte.
Sjeick = hoofdman, stamhoofd.
Tell = kleine ruïneheuvel met de bedekte ruïne van een vergane stad.
Wadi = w. = vallei, ravijn, rivierbeding, waardoor slechts in de regentijd
of na onweders het water stroomt, maar die droogstaat in de zomertijd;
in tegenstelling met nahr, waardoor het jaar door water vloeit.
Weli = grafgebouwtje, soort kapel van een Arabische santon, sjeick of
zogenaamde nebi of profeet, die als heilig beschouwd en vereerd wordt
door de Moslims om zekere verdiensten in zijn leven, weldadigheid,
bevordering van het algemeen welzijn, maar ook soms om een
fantastisch, ondernemend, zonderling, dweepziek leven.
Fascikel 9
16
|