De Joden in Jezus’ tijd verschilden veel van hun vaderen, want
door handel en omgang met de heidenen waren zij zeer ontaard.
De vrouwen zag men nooit in het openbaar en ook niet op de
akkers, tenzij soms zeer arme, die aren kwamen lezen. Men zag
ze alleen, wanneer zij in bedevaart naar Jeruzalem en andere
bedeplaatsen gingen (nr. 212). De veldarbeid en allerlei inkopen
geschiedden meestal door slaven. (De afstammelingen der oude
Kanaänieten waren over het hele land als slaven verdeeld; een van
hun werkzaamheden was de veldarbeid, zie nr. 234).
”Ik heb alle steden in Galilea in de laatste nachten gezien; waar
thans nauwelijks drie verwoeste dorpen liggen, lagen er toen bijna
honderd en de bevolking was buitengewoon dicht.” (zie
VOORREDE, nr. 3).
2 juni. –
is een SABBAT.
3 juni. –
Vanmiddag zag ik hoe Maria van Kleofas, die met haar derde
man, de vader van Simeon, later bisschop van Jeruzalem, het huis
van Anna bij Nazareth bewoonde, naar het huis van Maria te
Nazareth gegaan was. Zij had haar zoontje uit haar derde
huwelijk, dat Simeon heette, bij zich. Haar knechten en overige
huisgenoten waren in het huis van Anna gebleven.
Ik zag nu ook Jezus en Maria evenzo van Kafarnaüm naar
Nazareth gaan, en ik VERMOED dat Maria daar nu wellicht zal
blijven wonen en dat zij Jezus slechts naar Kafarnaüm vergezeld
heeft. Het is ontroerend om zien hoe zij Hem steeds zo liefdevol
vergezelt; ik heb ook gehoord dat Jezus dezer dagen een reis naar
ten zuidwesten van Magdalum, 6 km ten noordwesten van Tiberias (zie
grote kaart 2).
Fascikel 9
28
|