Later werd een nabootsing vervaardigd, doch hierin
was niet meer alles aanwezig, zoals vroeger: de staf
van Aäron, ook een deel van de heilige geheimenis,
waren bij de Essenen op de berg Horeb (nr. 9). Het
sacrament van de zegen was er (gedeeltelijk) in
teruggebracht, doch ik weet niet meer door welke
priester.
In de latere Bethesda-vijver was het heilig vuur
bewaard geworden. (Hierover een woord later in nr. 1806).
Zeer veel van hetgeen Jezus aan Eliud verklaarde, werd mij in
bijvisioenen getoond. Gedeeltelijk hoorde ik de woorden, maar ik
kan me niet alles meer herinneren noch behoorlijk weergeven.
Hij zegde dat Hij uit de zegenkiem, die God uit Adam
vóór diens val wegnam, het vlees had aangenomen,
en dat die zegenkiem vele geslachten had moeten
doorlopen, opdat gans Israël zich door de zegen
(dank zij medewerking) verdienstelijk zou kunnen
maken; dat die zegen dikwijls weerhouden was
geweest, doordat de vaten die hem bewaren en
doorgeven moesten, verduisterd of bezoedeld
geworden waren.
Ik zag dit alles werkelijk: ik zag alle voorouders van Jezus, en hoe
de aartsvaders bij hun dood in een soort sacramentalische
handeling die zegen werkelijk aan de eerstgeborene overreikten,
en hoe het stuk brood en de drank uit de beker, die Abraham van
de Engel ontvangen had, toen Hij hem Isaäk beloofde, een
voorafbeelding was van het H. Sacrament van het Nieuw
Verbond, en tevens een kracht (om mee te werken, bij te
dragen) tot (het vormen en voortbrengen van) het toekomstige
vlees en bloed van de Messias. (Zo was die zegen de kiem, de
toebereiding, de aanloop tot Jezus’ heilige mensheid).
Fascikel 9
96
|