Zakarias woonde een uur of vijf ten zuiden van Jeruzalem, een
weinig westelijker.
In zulk een vertrouwelijk gesprek, door gebeden afgewisseld,
beschouwde ik Eliud en Jezus. Eliud vereerde Jezus; hij
bejegende Hem heel kinderlijk en vreugdig, zonder evenwel reeds
te weten dat Jezus méér was dan een begenadigd, uitverkoren
mens.
Eliuds dochter woonde niet in hetzelfde huis bij haar vader, doch
in een eigen, afzonderlijk rotsgewelf. Van de mannen
afgezonderd woonden hier vijf of zes vrouwen tezamen.
De Essenen die de berg hier bewoonden, waren zowat twintig in
getal. Die mensen vereerden Eliud als hun opperhoofd en
kwamen dagelijks voor het gebed bij hem samen. Jezus at met
Eliud alleen; zij gebruikten brood, vruchten, honig en vissen, doch
zeer matig. De Essenen leefden hoofdzakelijk van de
weefnijverheid en het tuinbouwbedrijf.
De berg, aan de (zuidoost-)voet waarvan de Essenen woonden,
was de hoogste top van het gebergte (488 m), waarop Nazareth in
de hoogte (in die Höhe) gebouwd was, doch van het dorp
gescheiden door een dal (klein ravijn; zie nr. 226).
Fascikel 9
100
|